Net als mijn collega Théo enkele weken geleden, werd ook ik gevraagd om een woordje uitleg te geven over mijn afstudeerwerk. Uiteraard ging ik hier met veel plezier op in. Gezien mijn voorgeschiedenis als archeoloog, was het mij al snel duidelijk dat ik voor mijn thesis zou aankloppen bij de leerstoel geschiedenis. Als archeoloog had ik ervaring opgedaan met het toepassen van geochemische isotopenanalyses op artefacten om de herkomst ervan te bepalen. In mijn masterproef wou ik graag mijn vorige studie combineren met mijn huidige opleiding aan de KMS. Hoopvol trok ik bijgevolg naar majoor T. Simoens met een voorstel: waarom deze techniek niet toepassen op onbekende soldaten uit de Groote Oorlog? Om heel eerlijk te zijn, was het toch ook met een bang hartje om twee redenen: ten eerste was het in se geen nieuw onderzoek en, ten tweede, was het misschien niet historisch genoeg om als eindwerk bij geschiedenis te kunnen doorgaan. Tot mijn grote opluchting, zag de majoor de meerwaarde in van het onderzoek en werd het project op poten gezet in samenwerking met het departement chemie.
De nodige contacten met de academische en de archeologische wereld werden gelegd en de dienst Oorlogsgraven van het War Heritage Institute (WHI) werd erbij betrokken. Ook al was het een eigen thesisonderwerp, toch bleek het draagvlak ervoor enorm te zijn: de archeologen waren enthousiast omdat zij vaker niet dan wel opgegraven stoffelijke resten kunnen identificeren (of op zijn minst een nationaliteit toewijzen). Maar ook het WHI was enthousiast. Wanneer er op Belgisch grondgebied een lichaam wordt aangetroffen dat niet meteen aan een bepaald land kan worden gelinkt, wordt het, juridisch gezien, als een Belgische soldaat beschouwd. Ook al weten we 100% zeker uit historische bronnen dat er op de vindplaats nooit Belgische eenheden gevochten hebben. In dat geval staat de Belgische overheid in voor het herbegraven van de stoffelijke resten. Dit brengt niet alleen een logistieke en financiële kost met zich mee, maar zou ook betekenen dat we iemand die voor zijn vaderland vocht en sneuvelde, niet naar huis zouden kunnen brengen om daar met de nodige eer herbergraven te worden. Ik hoop hier met mijn eindwerk een klein verschil in te kunnen maken.
In totaal hebben we de toestemming gekregen om stalen te lichten op de resten van vijf verschillende individuen aangetroffen bij opgravingen in Langemark (drie) en Diksmuide (twee). De stalen zijn genomen en klaargemaakt voor analyses op zowel strontium- als zuurstofisotopen. Ondertussen zijn de resultaten voor zuurstof binnen. Veel kan ik er echter nog niet over zeggen, want ik ben nog volop bezig ze te verwerken. Wat de strontiumisotopen betreft zal er echter een klein mirakel nodig zijn om ze nog gemeten te krijgen voor de thesisdeadline. Het labo dat de analyses uitvoert heeft als gevolg van de Corona-maatregelen namelijk al haar activiteiten tot nader order moeten opschorten. Maar hopelijk vertellen de zuurstofisotopen mij genoeg om interessante conclusies te kunnen trekken!
Het principe achter de isotopenmethode om een herkomst te bepalen werkt volgens het principe van you are what you eat. Strontium zit als spoorelement in zo goed als elk gesteente op Aarde. Door erosie en verwering van deze gesteenten komt het element in het grondwater en de bodem terecht. Vandaar migreert het verder naar planten en dieren. Wanneer deze fauna en flora vervolgens op het menu van de mens komt te staan, dringt strontium ook ons lichaam binnen waar het zich vastzet in onze tanden en botten. De verhouding van de strontium-87 en strontium-86 isotopen in tanden en botten kunnen ons op die manier iets vertellen over de regio waar de persoon opgegroeid is (tanden) en geleefd heeft (botten). Dit komt omdat deze verhouding in de gesteenten varieert in verschillende geologische afzettingen als gevolg van de ouderdom van het gesteente, de initiële hoeveelheid strontium in het gesteente en de mate van verwering. Deze verhouding in strontiumisotopen komt zo goed als ongewijzigd in het menselijk lichaam waardoor de link met een bepaald gebied kan gelegd worden.
Zuurstof komt ons lichaam op een gelijkaardige manier binnen: via het drinkwater. De belangrijkste bron van zuurstof is namelijk water. Wanneer zeewater verdampt, zullen vooral de lichtere zuurstofisotopen in de waterdamp opgenomen worden. Bij neerslag zien we het omgekeerde: de zwaardere isotopen zullen als eerste geloosd worden. Dit wil zeggen dat naarmate we landinwaarts trekken, de verhouding tussen de zwaardere en lichtere isotopen zal afnemen en dat weerspiegelt zich in de isotopenratio van het lokale drinkwater.
Voor de volledigheid wil ik hier nog wel aan toevoegen dat het gebruik van de verschillende isotopen nooit tot een definitieve identificatie zullen leiden. We zullen in het beste geval enkel in staat zijn om een bepaalde geografische regio af te bakenen waar de persoon afkomstig van zou zijn. Hierdoor kan wel de, soms ellenlange, lijst van vermisten gereduceerd worden tot enkele mogelijkheden. Op deze manier wordt het mogelijk om andere, soms veel duurdere, methoden (bijvoorbeeld DNA-analyses) efficiënter te gaan gebruiken om de stoffelijke resten te kunnen linken aan een enkele naam.
Onderluitenant (Med) Johan Honings
Reactie toevoegen